[1] Jullie moeten je niet zo laten verontrusten. Jullie geloven in God; geloof zo ook in Mij!

[2] In het huis* van mijn Vader kunnen velen hun verblijf houden. Zou* Ik anders gezegd

      hebben dat Ik wegga om voor jullie een plaats gereed te maken?

[3] Ja, Ik moet weggaan en voor jullie een plaats gereedmaken, maar Ik kom terug, en dan

      neem Ik jullie bij Me op, zodat daar waar Ik ben, ook jullie zullen zijn.

[4] En waar Ik heen ga – de weg daarheen is jullie bekend.’

[5] ‘Maar Heer,’ zei Tomas*, ‘we weten niet eens waar U heen gaat; hoe zou de weg ons dan

       bekend kunnen zijn?’

[6] Jezus antwoordde: ‘Ik* ben de weg, en de waarheid en het leven. Alleen door Mij heeft

      men toegang tot de Vader.

[7] Als jullie Mij hebben leren kennen, zul je ook mijn Vader leren kennen. Sterker, nu* al

      kennen jullie Hem en heb je Hem gezien.’

[8] Hierop zei Filippus: ‘Laat ons de Vader zien, Heer, dan zijn we tevreden!’

[9] En Jezus weer: ‘Ik ben al zo lang bij jullie, Filippus, en je hebt Me nog niet leren kennen?

     Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Hoe kun je dan nog zeggen: “Laat ons de

     Vader zien”?

[10] Geloof je niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij? De woorden die Ik tot jullie

        spreek, spreek Ik niet uit Mijzelf: het zijn daden van de Vader, die in Mij blijft.

[11] Geloof Me toch: Ik ben in de Vader en de Vader is in Mij; of geloof het anders op grond

        van de daden.

 [12] Waarachtig*, Ik verzeker jullie: wie in Mij gelooft, zal de daden die Ik verricht, ook zelf

         verrichten; ja nog grotere zal Hij verrichten, want zelf ga Ik naar de Vader,

 [13] maar wat jullie zullen vragen in mijn naam, zal Ik doen, zodat de Vader verheerlijkt

         wordt in de Zoon.

 [14] Als jullie Mij iets zullen vragen in mijn naam, dan zal Ik het doen.